Koolmezensterfte en buxusmotbestrijding
Samenvatting
Van Koolmezensterfte en buxusmotbestrijding Pesticidenbelasting bij jonge koolmezen.
Gebruik van Ecostyle Rupsvrij is veilig om te gebruiken bij bestrijding van de buxusrups
Aanleiding
Sinds begin 2018 valt op dat de sterfte van jonge mezen in de nesten in de stedelijke omgeving erg
groot is. Bezorgde burgers trekken sindsdien aan de bel omdat ‘hun’ mezen doodgaan. Het valt op
dat dit samenvalt met de opkomst, en daarmee de bestrijding, van de buxusmotrups. Deze rups is
tamelijk effectief in het opeten van de bladeren van de buxus, waardoor deze kaal wordt en meestal
dood gaat. Tuinbezitters grijpen naar - al dan niet chemische - middelen om de buxusmot te
bestrijden. De vraag is of er een verband bestaat tussen de sterfte van de jonge mezen in het nest en
de bestrijding van de buxusmotrups. In 2018 heeft CLM een verkennend onderzoek gedaan,
waarbij 14 pesticiden werden aangetroffen in 10 monsters van dode jonge kool- en pimpelmezen.
Het viel op dat in dode jongen uit de stad meer insecticiden werden gevonden dan in dode jongen
uit het bos (waar geen buxusmotbestrijding plaatsvindt).
Onderzoek in 2019
Als een vervolg op de verkenning in 2018, heeft CLM in het voorjaar van 2019 een uitgebreider
onderzoek uitgevoerd naar een mogelijke relatie tussen de koolmezensterfte en de
buxusmotbestrijding. Dit onderzoek is uitgevoerd in samenwerking met burgers die dode jonge
mezen in hun nestkasten aantroffen en bij CLM aanmeldden. Hierbij is opnieuw een vergelijking
gemaakt tussen het aantreffen van pesticiden in dode jongen uit de stad en uit het bos. Ook is het
sterftecijfer van nesten van koolmezen in stedelijke gebieden vergeleken met het sterftecijfer in
natuurgebieden, om na te gaan of deze cijfers van elkaar verschillen.
Dood in het nest gevonden jonge mezen zijn na een oproep via de landelijke en regionale radio en
TV aangemeld door particulieren. In totaal zijn maar liefst 411 monsters aangemeld uit alle
provincies, waarvan 253 koolmezen (figuur S1; verder betreft dit pimpelmezen en ‘mezen’). Naast
deze aanmeldingen zijn ook monsters van dode koolmezen uit natuurgebieden (met name bos)
verzameld.
Uit alle aanmeldingen hebben we een selectie van de te analyseren monsters gemaakt, waarbij we
monsters selecteerden verspreid over heel Nederland. Drie groepen zijn onderscheiden:
• Uit de stad waar wel bestrijding tegen buxusmot zou hebben plaatsgevonden (17 monsters).
• Uit de stad waar geen bestrijding tegen buxusmot zou hebben plaatsgevonden (14 monsters).
• Uit natuurgebied, waar wordt verondersteld dat geen bestrijding (tegen wat dan ook) heeft
plaatsgevonden (10 monsters).
De melding of wel of geen bestrijding tegen de buxusmotrups heeft plaatsgevonden is afkomstig
van de melder zelf en is dus niet objectief geverifieerd.
Deze in totaal 41 monsters zijn in het Eurofins laboratorium in Graauw, Zeeuws-Vlaanderen
geanalyseerd op pesticiden en PCB’s met behulp van gaschromatografie (GC-MSMS) en vloeistof
chromatografie (LC-MSMS).
Figuur S1. Verdeling van de monsters dode jonge kool- en pimpelmezen over de gemeenten in Nederland.
Zesentwintig verschillende pesticiden gevonden
In totaal zijn 26 verschillende pesticiden aangetroffen in de monsters van dode jonge koolmezen.
Het valt op dat naast insecticiden ook fungiciden en herbiciden zijn aangetroffen.
• Insecticiden (9): cypermethrin, DDT, fipronil, fluralaner, imidacloprid, permethrin, piperonyl
butoxide, propoxur, pyriproxyfen;
• Fungiciden (6): difenoconazool, dimethomorph, folpet, iprodion, pencycuron, tebuconazool;
• Herbiciden (7): chloorprofam, fluroxypyr-1-methylheptylester, oxadiazon, pendimethalin,
phenmedifam, propyzamide, prosulfocarb;
• Biocide (2) : 2-Fenylfenol, DEET;
• Industrieel (1): difenyl;
• Intermediair (1): anthrachinon.
Van de 84 keer dat pesticiden zijn aangetroffen, betreft dat voor het grootste deel insecticiden:
64%.
Bij koolmezen in de stad zijn meer pesticiden gevonden (12) dan in natuurgebieden (6). Daarbij is
een uitzonderlijk monster uit een bosgebied met 19 verschillende pesticiden niet meegeteld.
Waar in de stad tegen buxusmot is bestreden, zijn iets meer insecticiden (6) in de jonge koolmezen
gevonden, dan in de stad waar geen bestrijding van buxusmot plaatsvindt (3).
In twee de monsters van honden- of kattenharen- waarmee het mezennest is bekleed - zijn 4
respectievelijk 7 pesticiden aangetroffen. Het is opvallend dat het grotendeels insecticiden betreft en
drie stoffen die (ook) als diermedicijn worden gebruikt om vlooien en teken bij honden te
bestrijden: fipronil, imidacloprid, permethrin en propoxur.
Opvallend is dat in meer dan 50% van de monsters in de stad en in de natuur DDT is aangetroffen.
Dit bekende pesticide is sinds 1973 verboden in Nederland, maar breekt zeer slecht af en wordt nog
altijd teruggevonden in (water-)bodems, en ook in organismen zoals (dus) jonge koolmezen.
Verder is opvallend dat in de stad met buxusmotbestrijding in 6 monsters fipronil is aangetroffen,
terwijl in de stad zonder buxusmotbestrijding en in de natuur slechts in 3 resp. 1 monster. Fipronil
is vooral bekend vanwege de fipronil crisis in de pluimveehouderij, waar het illegaal in een
wondermiddel tegen bloedluizen bij kippen was gemengd. Het is nu alleen nog toegelaten in
biociden voor toepassing door professionals in of rond gebouwen en als diergeneesmiddel.
Ook PCB’s gevonden
Verder zijn in de monsters zes verschillende PCB’s gevonden. In de stad werden in 42% van de
monsters PCB’s aangetroffen tegenover 30% van de monsters in natuurgebieden. Het is niet
bekend of de PCB’s een negatief effect op de jonge koolmezen hebben gehad. Productie en gebruik
van PCB’s is sinds 1985 verboden. Het is opmerkelijk dat ook in de jonge mezen in deze studie
PCB’s zijn aangetroffen. Het aantreffen maakt –zoals al vele malen geconstateerd- duidelijk dat
deze persistente stoffen heel lang in het milieu aanwezig blijven en nog steeds in (jonge) dieren
terecht kunnen komen.
Hoe komen pesticiden in de koolmezen terecht?
Op basis van literatuur en dit onderzoek hebben we drie contaminatieroutes van pesticiden in jonge
koolmezen vastgesteld (figuur S2). Pesticiden kunnen via voedsel, huidcontact en maternale
doorgifte in de jongen terecht komen. De route via huidcontact met haren van honden en katten is
niet eerder beschreven. Deze huisdieren worden behandeld met diergeneesmiddelen (insecticiden)
tegen vlooien en teken, en mezen gebruiken de haren om het nest mee te bekleden. De kale jonge
mezen worden via deze haren blootgesteld aan deze stoffen. In totaal zou in maximaal 97% van het
aantal keren dat nu toegestane insecticiden worden gevonden dit gerelateerd kunnen worden aan
contaminatie via haren.
Figuur S2. Mogelijke contaminatieroutes van pesticiden naar jonge koolmezen.
Is buxusmotbestrijding de oorzaak van de mezensterfte?
Het is onwaarschijnlijk dat de sterfte van de jonge koolmezen is veroorzaakt door bestrijding van
de buxusmotrups. Dit leiden we af uit (1) de beoordeling van de gevonden pesticiden en (2) aan de
vergelijking van sterfte van jonge mezen in stad en natuur in de afgelopen jaren.
(1) Waar in de stad tegen buxusmot is gespoten, vinden we in de jonge koolmezen wel meer
insecticiden die als gewasbeschermingsmiddel kunnen worden gebruikt, dan in de stad waar geen
bestrijding van buxusmot heeft plaatsgevonden. Echter, op locaties waarvan de melder heeft
uitgezocht welke pesticiden tegen buxusmot zijn gespoten, vinden we deze stoffen niet terug in de
mezen. Ook zijn de gevonden concentraties pesticiden in de meeste gevallen te laag om sterfte van
de jonge mezen te kunnen verklaren. In zes van de 41 monsters zijn verhoogde concentraties
pesticiden aangetroffen boven de 0,1 mg/kg. In twee monsters ligt de concentratie van de voor
vogels sterk giftige stoffen fipronil en imidacloprid in de buurt van de waarde waar een lethaal
effect mogelijk is. Hier kunnen deze stoffen mogelijk een oorzaak zijn van de sterfte van deze jonge
koolmezen.
(2) Een studie in België laat een hogere mortaliteit van koolmeesnestjongen zien in de stad
vergeleken met natuurgebieden. Uit deze studie blijkt echter geen aanwijzing voor een verhoogde
mortaliteit in stedelijke gebieden sinds 2017, toen de buxusmotpopulatie explodeerde en daarmee
de bestrijding van de buxusmotrups. Op basis van literatuur is af te leiden dat de verhoogde sterfte
die in stedelijke gebieden optreedt in vergelijking tot bosrijke gebieden vooral is te verklaren door
een combinatie van een lagere hoeveelheid insecten, een lagere kwaliteit van de insecten en een
hogere kans op predatie/sterfte van de adulten.
Is buxine een mogelijke doodsoorzaak?
Buxus en de buxusmotrupsen bevatten de natuurlijke gifstof buxine. Buxine is giftig voor
zoogdieren, maar er zijn geen onderzoeken gevonden die laten zien dat buxine giftig is voor vogels.
In proeven die in 2018 op NIOO-KNAW zijn uitgevoerd bleek dat koolmezen buxusmotrupsen
eten en zelfs een voorkeur hebben voor deze groene rupsen ten opzichte van andere niet-groene
insecten. Deze mezen zijn hierna niet ziek geworden en zijn daar ook niet aan doodgegaan. De
verwachting is dat buxine zeer waarschijnlijk niet de oorzaak is van de dood van jonge koolmezen.
Ongewenste verspreiding via (on-)verwachte routes
Het aantreffen van 26 pesticiden in de jonge koolmezen maakt duidelijk dat het gebruik van
gewasbeschermingsmiddelen, biociden en/of diergeneesmiddelen leidt tot een ongewenste
verspreiding van pesticiden naar deze vogels, ook via onverwachte routes zoals de haren van
huisdieren.
Aanbevelingen
Om ongewenste verspreiding te voorkomen adviseren we particulieren na het borstelen van hun
huisdieren geen haren in tuin of natuur achter te laten en zeker geen honden- en kattenharen actief
aan te bieden als nestmateriaal (tenzij zij geen vlooien- en tekenmiddelen hebben gebruikt).
Ook bevelen we aan bij de risicobeoordeling van voor vogels giftige diergeneesmiddelen de
contaminatieroute via honden-en kattenharen in ogenschouw te nemen. Jonge koolmezen worden
via de haren -die als nestmateriaal dienen- aan deze middelen blootgesteld en het is van belang dat
de toelatingsinstantie (Bureau Diergeneesmiddelen) deze onverwachte blootstellingsroute meeweegt
bij de beoordeling.
Voorlichting aan particulieren over de verspreiding van pesticiden naar vogels door het gebruik van
deze stoffen tegen ziekten en plagen in de tuin, en als diergeneesmiddel en biocide, is wenselijk.
Ziekten en plagen in de tuin kunnen veelal via niet-chemische bestrijding opgelost worden. Meest
effectief is hier het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen door particulieren te verbieden.
Particulieren weten vaak niet dat diergeneesmiddelen tegen vlooien en teken in feite insecticiden
zijn die in het milieu terecht kunnen komen en – zoals uit deze studie blijkt - via een onverwachte
route ook in jonge koolmezen. Een eerste stap om dit te voorkomen is dat de producenten en
leveranciers van deze producten op dit gevaar wijzen. Ook zouden alternatieven voor deze
chemische bestrijding aandacht moeten krijgen.
Tenslotte is de wetenschappelijke kennis over (sub)lethale effecten van de (mix aan) pesticiden voor
vogels en daarbij de blootstelling en effecten voor jongen nog zeer beperkt. We bevelen aan juist
deze aspecten verder te onderzoeken.
Figuur S3. Dode jonge koolmezen en een niet-uitgekomen ei. In het nest is goed de bekleding met haren te zien (foto Ronald de Geeter).
Lees hier het hele onderzoek bestaande uit 55 pagina's.
Gefinancierd door Stichting Triodos Foundation, Ministerie van I&W, Vogelbescherming
Nederland en een doneeractie
Auteurs: Adriaan Guldemond, Roy Gommer, Peter Leendertse (CLM) en
Kees van Oers (NIOO-KNAW)